Welke kosten mogen in het binnenhavengeld worden doorberekend?

In de meeste gevallen wordt het binnenhavengeld geheven op grond van een bevoegdheid, een recht van de gemeente, ook wel retributie genoemd. In dit artikel wordt ingegaan op de toelaatbaarheid het doorberekenen van bepaalde kosten in havengelden als een retributie, in een fiscale situatie op basis van een verordening.

Het komt ook voor dat er wordt gekozen om een dergelijke heffing van rechten te defiscaliseren. In dat geval is er sprake van verhaal van de kosten van de dienstverlening op basis van een privaatrechtelijke vergoeding. In de havens van Rotterdam en Amsterdam is er sprake van heffing van havengelden met een gedefiscalisereerde situatie, en dus zonder retributie.

Welke kosten mogen worden doorberekend? 

De grondslag voor de doorberekening van de kosten in het havengeld is artikel 229b van de Gemeentewet. In dat artikel is geregeld dat er een duidelijk verband moet bestaan tussen de geraamde uitgaven en het tarief. De opbrengst mag niet uitgaan boven de geraamde uitgaven die de gemeente ter zake mag verwachten.

De kernvraag die bij de doorberekening moet worden beantwoord, is de vraag of die kosten nog enig verband hebben met de specifieke dienstverlening.

Een heffing van (fiscale) rechten mag niet meer dan kostendekkend zijn. Alleen die kosten die direct, dan wel indirect samenhangen met de dienstverlening, die in de verordening wordt genoemd, kunnen worden verhaald[1].

Directe kosten

Directe kosten zijn in dit kader de kosten die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening. Denk hierbij aan loonkosten, kapitaallasten en materiële kosten voor bijvoorbeeld de beoordeling van de vergunning of ontheffingsaanvraag, alsmede voor het opstellen van de beschikking zelf.

Indirecte kosten 

Indirecte kosten zijn in dit kader de kosten die niet rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening. Bij de indirecte kosten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen:

  1. Indirecte kosten die wel in enig verband staan met die specifieke dienstverlening en
  2. Indirecte kosten die geen verband hebben met die specifieke dienstverlening.

Doorslaggevend hierbij is de vraag of deze kosten nog enig verband hebben met de specifieke dienstverlening.

De indirecte kosten kunnen worden verhaald voor zover ze in enig verband staan met de dienstverlening (groep 1). Het gaat hier bijvoorbeeld om ondersteuning of management ten behoeve van de voor de dienstverlening te verrichten werkzaamheden. Ook kan gedacht worden aan huisvestingskosten en toe te rekenen kosten van de salarisadministratie voor de medewerker.

Wat mag niet worden doorberekend? 

Indirecte kosten die niet in enig verband staan met specifieke dienstverlening kunnen niet worden verhaald (groep 2). Het kan hier gaan om beleidskosten die worden gemaakt voor het opstellen van plannen of voorschriften en het vaststellen van criteria voor vergunningverlening. Samenvattend kunnen dit kosten voor beleidsvoorbereiding worden genoemd. Deze kosten dient een gemeente te maken om het beleid te formuleren, hetgeen al aangeeft dat deze kosten onafhankelijk zijn van eventuele aanvragen voor vergunningen en specifieke dienstverleningen welke op grond van dat beleid kunnen worden verleend. Voorts zijn genoemd kosten die worden gemaakt voor inspraak-, bezwaar- en beroepsprocedures. Dit zijn eveneens voorbeelden van indirecte kosten welke niet door middel van rechtenheffing kunnen worden verhaald omdat ze in een te ver verwijderd verband staan tot de specifieke dienstverlening.

 

[1] Kamerstukken II 1988/89, 20 565, nr. 8, p. 9 en 10

 

Go to top